Uiteraard zijn er weer volop excuses. Ik had de dag ervoor een reünie met vrienden waarmee ik mijn allereerste vakantie zonder ouders beleefde. Playa d’Aro 1989. De eerste reünie was gepland exact 25 jaar na die bewuste vakantie, die een compleet andere wending aan mijn leven gaf. Van serieus trainend subtop talentje leerde ik ineens het uitgaansleven ontdekken. De rest is geschiedenis: ik gaf er hardlopend de brui aan en zou het twintig jaar later pas weer oppakken om de overtollige kilo’s te lijf te gaan.
(foto: Edwin Nieuwenhuis)
Omdat ik wel serieuze plannen had voor de Woolderesloop had ik me voorgenomen om ’s avonds niet meer mee de stad in te gaan. Dus het zou bij bowlen en een etentje bij de Griek blijven. Maar daar werd toch nog het nodige gerstenat geconsumeerd, zodat ik rond 21:00 uur toch behoorlijk kachel thuis kwam. In tegenstelling tot de vorige keer voelde ik me de volgende ochtend nu wel goed, maar hoe het lichaam reageert op zo’n alcoholische aanslag blijft altijd een verrassing.
Na het gebruikelijke inlopen ben ik goed weg bij de start. De tempo’s op de training gaan ook goed, ik heb me voorgenomen weer geen tussentijden te bekijken maar gewoon lekker op gevoel te gaan lopen. Mijn doel: een 38-er. Gezien de tijden die ik tijdens trainingen op intervals realiseer zou ik dat gewoon moeten kunnen, wellicht zelfs daaronder, 37’30”. Maar er staat een smerige harde wind. En die helpt niet mee.
Toch loop ik lekker en weet goed mijn draai te vinden. Na iets meer dan een kilometer word ik ingehaald door ondermeer Guido Gosselink, Joost Fortkamp, Jan-Roelf Heerssema en Bouke Scheltinga. Die laatste drie gaan niet veel harder, dus als we richting Ikea moeten vol tegen de wind in gooi ik er even een tempoverhoging uit om aan te sluiten. Wat mensen die achter mij hadden postgevat proberen hetzelfde. En dat loopt een stuk makkelijker, zo achter de grote rug van Bouke Scheltinga. Schijnbaar moeiteloos loop ik zo mee, maar als we eenmaal het drie kilometerpunt hebben gehad vloeit alle energie weg uit de benen. Ik kan mezelf ook niet motiveren om nog even aan te haken.
Ik zak weg en strijdt vanaf dat moment een verloren race. Misschien is het de alcohol van de avond ervoor. Maar inmiddels is het enige tijd later en al analyserend kom ik erachter dat het aantal loopkilometers wellicht ook een rol speelt. In mijn goede tijd maakte ik trainingsweken met minimaal 60 kilometer per week. De afgelopen paar jaar kom ik aan hooguit 30. En dan nog. Met de intrinsieke snelheid en uithoudingsvermogen die ik heb moet ik dan gewoon een 37-38 kunnen lopen, daar ben ik van overtuigd.
Ik word in de tunneltjes nog meer ingehaald en bij doorkomst 5 kilometer check ik dan toch maar even de tussentijd. 20’05”. Het liefst stop ik meteen. Wat een baggertijd en wat loop ik gewoon niet lekker. Ik loop maar rustig door en probeer weer ritme te vinden. Dat lukt uiteindelijk na zeven kilometer, als ik inmiddels door nog veel meer mensen in ben gehaald: vlak voor de brug over de A35 zit ik weer een beetje in een ritme. Heb ik de ademhaling weer op orde. En weet ik weer een aardig tempo te ontwikkelen.
Gevolg is dat ik weer begin in te lopen op de mensen voor mij. Waar ik dan nog voor loop weet ik niet, maar ik probeer de schade maar beperkt te houden. Ik wijt het maar aan het bier. Of wellicht is dit tegenwoordig gewoon mijn niveau en moet ik daar maar tevreden mee zijn. Ik passeer de finish na 40’48”, wat netto 40’46” oplevert. Zomaar een minuut sneller dan de vorige, die ik als interval heb gelopen. Ja, je moet toch de positieve elementen eruit halen.